Zekerheid en onzekerheid zijn als een getrouwd paar dat het niet goed met elkaar kan vinden. Maar nog minder zonder elkaar kan.
We houden niet van onzekerheid. Want we willen verzekerd zijn. Zelfverzekerd, verzekerd tegen schade, onheil. Zeker van informatie, van juiste informatie.
Want zekerheid verschaft ons leven een fundament waar we op kunnen bouwen. Of het nu het persoonlijke leven of het werkleven is.
Maar het vervelende met zekerheid is dat je er nooit genoeg van hebt. Volledige zekerheid is onbereikbaar. Juist omdat zekerheid zo onontkoombaar gekoppeld is met onzekerheid. Zoals er zonder wit geen zwart denkbaar is, zonder Dikke geen Dunne, zonder onzekerheid geen zekerheid.
Sterker nog, naar mate je meer zekerheid probeert te bereiken wordt de onzekerheid alleen maar groter. Omdat je altijd weer die andere kant ontdekt als je de zekerheden de revue laat passeren. Geen schaap zo wit of er zit een zwart vlekje aan. En juist dat zwarte vlekje valt op.
De behoefte aan zekerheid viert hoogtij op die momenten dat de onzekerheid in ruime mate voorhanden is. Zo hoorde ik vroeger vaak dat in de oorlog de kerken erg vol zaten, omdat nood leerde bidden. In perioden van hoogconjunctuur verstrekken de banken makkelijk en graag hypotheken, terwijl de regels worden aangescherpt als de economie minder draait. En tijdens een reorganisatie of fusie vallen werknemers graag terug op de regels van het sociaal plan of de afspraken dat banen worden gegarandeerd. Kinderen kennen scheidingsangst als papa of mama even niet meer zichtbaar is en zetten het op een brullen. En politici weten dat een zeker vijandsbeeld tot aanmerkelijk meer aanhang leidt. Liever een zekere angst dan een onzekere keuze.
Het paradoxale is echter nu juist dat al die keuzes voor zekerheid een neiging tot radicalisering met zich meebrengen. Radicalisering in de zin van dat de ene zekerheid een volgende nog diepere zekerheid nodig heeft om de status van zekerheid te kunnen behouden. Waar eerst enkelvoudige zekerheid voldoet wordt op den duur een tzunami van zekerheden noodzakelijk om eenzelfde effect te sorteren. Daarvan zijn voorbeelden te over te geven. Steeds meer gedetailleerde regelgeving om zeker te weten dat het beoogde effect wordt bereikt totdat men onder de regels bezwijkt. Steeds meer verkeersborden om een gevaarlijke kruising te beveiligen totdat iemand opmerkt dat dat ten koste gaat van de eigen verantwoordelijkheid en het verkeersinzicht van de verkeersdeelnemers. En bovendien de hoeveelheid borden de opnamecapaciteit van de verkeersdeelnemers verre te boven gaat.
Zekerheden hebben op den duur de neiging in hun tegendeel te verkeren. En zo lijkt het wel of de enige zekerheid die we hebben en houden de onzekerheid is.
In organisaties blijken vaak veel zekerheden voorondersteld te zijn. Efficiënt werken is goed. De concurrentie ligt op de loer. Meer informatie is beter en geeft meer houvast. Automatisering leidt tot betere werkprocessen. Een certificering is een teken van kwalitatief goed werk. Al deze uitspraken lijken op het eerste oog zonder enig voorbehoud vanzelfsprekend en waar. Maar bij enige nadere beschouwing kan efficiënt werken tot faillissement leiden als efficiency niet gepaard gaat met effectiviteit. En vergeten we te bedenken dat de concurrent eigen problemen heeft, meer informatie de onoverzichtelijkheid stimuleert, dat automatisering een enorme kostenpost is die bovendien de flexibiliteit uit veel organisaties heeft gehaald en dat handboeken kwaliteitszorg nog nooit hebben bijgedragen tot beter werk en verantwoordelijkheidsbesef bij mensen weg halen. En, het zij toegegeven, ook deze laatste litanie van beweringen is hoogst onzeker.
Toch bestaat veel activiteit in organisaties bij de gratie van dit soort veronderstelde zekerheden. De filosofie bevraagt deze zekerheden, prikkelt ze en proeft ze en probeert na zorgvuldige weging van een voorlopig oordeel te voorzien. In de wereld van organisatie bieden veelal de bedrijfskunde en de gedragswetenschap zekerheden aan. De bedrijfskunde over hetgeen efficiënt en effectief organiseren en leidinggeven is, niet zelden puttend uit natuurwetenschappelijk georiënteerde paradigma’s. De gedragswetenschap reikt aan hoe mensen zich in organisatie veelal gedragen zodat daarmee in het management rekening kan worden gehouden. Zo wordt de manager toch wat zekerheid aangereikt.
De (postmoderne) filosofie bevraagt deze zekerheden en constateert niet zelden dat slechts sprake is van schijnzekerheden en/of hoogst onzekere zekerheden. Soms is de postmoderne filosoof zo zeker van het niet (kunnen) bestaan van absolute zekerheden dat ook hij de neiging heeft te radicaliseren. Niets is zeker! Maar zelfs dat zou natuurlijk nog wel de vraag kunnen zijn! De postmoderne filosoof gaat voorbij aan de behoefte aan warmte en zekerheid die juist mensen in de postmoderne tijd zo aantrekkelijk voorkomt. Staat de moderne mens dan met lege handen en moeten we maar accepteren dat we het niet (kunnen) weten en er nooit zullen achterhalen? Dat de relativiteit zulke vormen heeft aangenomen dat enige zingeving niet werkelijk mogelijk is? Als je nergens meer zeker van kunt zijn waarom dan nog….. (vul maar in).
Wellicht krijgen we, indien wel op zoek naar enige richting, zekerheid over wat te doen met ons leven of binnen onze organisatie, uit onverdachte hoek steun, namelijk die van de natuurwetenschappen. De kwantumfysica heeft enkele revolutionaire ontdekkingen gedaan als het gaat om de zekerheid zoals die geldt binnen de natuurwetenschappen, zoals bijvoorbeeld de vooronderstelling van de mogelijkheid van objectiviteit. De bevinding van de kwantumfysica is dat de materie tijdens een experiment wordt beïnvloed door de waarnemer. Dus niet de materie wordt van buitenaf waargenomen en als zodanig geanalyseerd. Maar het proces van waarnemen en analyseren heeft actief en zelfs bepalende invloed op het gedrag van de materie!! Geen objectieve waarheid maar een radicaal subjectieve. Daar waar de natuurwetenschappen andere takken van wetenschap beïnvloedden om ook eenzelfde exactheid over te nemen wankelt de natuurwetenschap op haar eigen fundamenten. De exactheid was er alleen omdat de onderzoeker dat graag wil! Niet omdat het werkelijk en zeker zo is. Wel zeker is dat deze voorstelling van zaken iets te simpel is, maar het geeft wel de tendens weer.
Dus zekerheden zijn er alleen omdat we dat zelf graag willen? Dat lijkt inderdaad op een adequate beschrijving van de zekerheidsbehoefte.
Uit de onverdachte bron van de natuurwetenschappen krijgen we dus opeens aangereikt dat we Newton mogen relativeren. Wat Einstein al had gedaan, maar op een of andere manier drong dat minder door.
Zekerheid is datgene wat wij graag zeker willen weten. De wil is de motor, de zekerheid volgt.
Met als logische consequentie dat onze zekerheid verandert als de wil verandert.
De vraag is daarmee niet zozeer: Wat is zeker?, maar veel meer : Wat wil je zeker weten? En als je daar nou maar genoeg energie en overtuiging in stopt dat komt het vanzelf wel goed met dat gevoel van zekerheid!